top of page

Uitbreiding 

Taal en rekenen als doorlopende lijn in het thema

21 eeuwse vaardigheden 

De 21e eeuwse vaardigheden staan internationaal al langer op de agenda. Er zijn inmiddels tal van publicaties over verschenen, waarin skills worden genoemd als: kritisch denken, probleem oplossen, creativiteit, flexibiliteit, communiceren, samenwerken, omgaan met ICT. En het reken-wiskundeonderwijs lijkt de plaats bij uitstek om aan 21e eeuwse vaardigheden te werken. (Gravemeijer, 2015) 

Bij het digikeuzebord leren de kinderen om te gaan met ICT en leren ze om te plannen en hierbij kritisch te denken. Ook is de motivatie van de kinderen heel belangrijk. Het keuzebord stimuleert de taakmotivatie omdat het een visueel ondersteund bord is. Kinderen die de taakjes opgelezen krijgen zullen zich vaker geen beeld kunnen voorstellen bij het betreffende taakje. Ook zijn ze soms taakjes vergeten die als eerst genoemd worden. Dit is geen probleem bij het digikeuzebord omdat alles visueel is. 

Activiteiten tijdens thema gekoppeld aan de kennisbasis rekenen 
 

Er zijn verschillende activiteiten tijdens het thema die gekoppeld zijn aan rekenen-wiskunde. 

 

- Het tellen van klompen

Bij het tellen van klompen zijn de kinderen bezig met het domein hele getallen. Aantallen tellen en hoeveelheden bepalen is wat ze doen. Bij deze opdracht zijn de kinderen bezig met wiskundetaal; erbij. Ook is groep 2 bezig geweest met het sommen maken met klompen. Hierbij kwam het + teken aan bod. Hierbij komt resultatief tellen naar voren. 

 

- Kralenplank met het thema vroeger en mozaïek leggen

Bij deze activiteiten zijn de kinderen bezig om meetkundige patronen kunnen namaken. In patronen de regelmaat kunnen herkennen, kunnen uitleggen en deze kunnen voortzetten. Patroon met regelmaat kunnen ontwikkelen en hierover kunnen redeneren. Kunnen redeneren over eenvoudige meetkundige problemen/conflictsituaties rond opereren met vormen en figuren. 

(Zanten, Barth, Faarts, Gool, & Keijzer, 2009)

 

Activiteiten tijdens het thema gekoppeld aan de kennisbasis taal 

 

Officieel gelden er geen toelatingscriteria voor het basisonderwijs, want iedereen moet in kunnen stromen. Maar Droop en Biemond hebben wel een mening over wat voor kinderen van 0 tot 4 jaar streefdoelen zouden moeten zijn: ze hebben een woordenschat van ongeveer 1500 woorden; ze zijn in staat om zich te handhaven in een groep; ze zijn in enige mate zelfredzaam en beheersen de taalmiddelen die daar voor nodig zijn. Het gaat dan om taal in sociale relaties, bijvoorbeeld het uiten van behoeften, het begrijpen van een complimentje, het begrijpen van troostrijke en bemoedigende woorden.

(Bonset & Boer, 2008)

 

Bij het thema ‘hoe was het vroeger’ zijn er veel boeken voorgelezen. Het herhalen en het uitleggen van moeilijke woorden is belangrijk om te doen tijdens het voorlezen van een boek. Kinderen pikken woorden veel speelser op. Maar om woordenschatontwikkeling te stimuleren is herhaling veel belangrijker. (Jansen, 2015) Voor luisteren hoort daarbij dat kinderen het gedrag leren dat hoort bij voorlezen van prentenboeken, dat ze de routine kennen om bij de juf te zitten en de plaatjes te bekijken en tegelijk te luisteren naar wat de juf vertelt, dat ze een verhaal met plaatjes kunnen volgen.

 

Taal is een meer doorlopende lijn door het geheel heen. De kinderen zijn niet alleen tijdens taalactiviteiten bezig met taal maar ook daarbuiten. Doordat we met het thema een museum opgezet hebben ben ik gaan kijken waar hierbij taal komt kijken.

 

Wat is een museum?
Samen met de kinderen ga je een netwerk van woorden creëren om het woord ‘museum’. Zo vergroot je de receptieve woordenschat van kinderen al,  later worden deze woorden ook gebruikt in de productieve woordenschat omdat kinderen er in het museum zelf gebruik gaan maken van deze woorden tijdens het spel. Natuurlijk wordt er ook een passende naam voor het museum gemaakt.

 

Museumkaartjes maken
Bij het maken van museum kaartjes komt de schrijfvaardigheid van kinderen naar voren. De kinderen zijn bezig met vaak nog onbekende woorden uit de tijd van oma, woorden die ze waarschijnlijk al wel in de kring gehoord hebben. Door de woorden op te schrijven en er later in het museum mee te spelen gaan deze woorden van de receptieve woordenschat naar de productieve woordenschat. Doordat de kinderen kaartjes maken voor hun eigen museum leren ze een functie van geschreven taal en zijn ze dus bezig met beginnende geletterdheid.

 

Spel in het museum

De kinderen zijn tijdens het spel bezig met verschillende domeinen van taal. De mondelinge taalvaardigheid is de meest voorhandliggende. Spreekdoelen, luisterdoelen, gesprekssituaties, gesprekssoorten ze komen allemaal aan bod. De kinderen leren woorden van spullen die in het museum staan, zo zijn ze bezig met woordenschat ontwikkeling.

 

De voorbeelden hierboven zijn maar voorbeelden van dingen die we gedaan hebben met betrekking tot taal. Tijdens kringgesprekken, uitleg van taakjes op het digibord, voorlezen van boeken en tijdens het buitenspelen overal wordt gebruik gemaakt van taal.

 

 

 

 

 Fijma (2003). Vele rijsjes maken een bezem
Horeb 

Vanuit HOREB is er een makkelijk overzicht wat je kan gebruiken om taal en rekenen in je klas in beeld te brengen. Door dit te gebruiken zorg je ervoor dat je niet alleen tijdens taal of rekenen activiteiten bezig bent met deze vakgebieden maar in een doorlopende lijn in het onderwijs.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

In deze modellen kun je terug vinden hoe je met taal bezig bent tijdens de gehele dag.

Schrijven en lezen zijn vanaf het begin in het spel aanwezig. Jonge kinderen spelen zich de werkelijkheid in en gebruiken daarbij gebaren en mondelinge taal, maar ook tekeningen, symbolen, tekens die op letters lijken en krabbels. Zij lezen in boekjes, lezen hun pop voor en lezen mee met anderen. De spelactiviteiten bieden de mogelijkheden om te doen alsof je lezer en schrijver bent en zo schriftelijke taal in al haar functies goed te verkennen. Vanuit het spel kan functionele geletterdheid zich verder ontwikkelen. Door eigen schriftelijke teksten terug te lezen en van commentaar te voorzien, leren jonge kinderen in taal over taal na te denken. Het gaat daarbij in de eerste plaats om de inhoud: wat heb je te vertellen, is dit wat je bedoelt? Maar ook de vorm waarin de boodschap is verwoord komt aan de orde (zo schrijf je een brief, of zo begin je een verhaal). Bij het lezen gaan de kinderen steeds meer letten op de gedrukte taal. Zij gaan meelezen en krijgen in de gaten dat de taal in het boek opgebouwd is uit zinnen en woorden.

 


 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Met rekenen wordt gewerkt vanuit het 3D-model.

In de voorbereiding en planning van reken-wiskundeactiviteiten wordt het 3D-model gebruikt om reken-wiskundeactiviteiten op drie vakinhoudelijke aspecten te analyseren en te plannen: domeinen, doel en didactiek.

 

bottom of page